donderdag 31 januari 2013

Rakelings zijn er tot in het miljard

Een zilver vliesje sluit nauw om de poëzie en raakt transparant: muziek
Lepeltje-lepeltje zwemmen zij visgewijs in waterbedden

Rakelings zijn er tot in het miljard

Ze weten niet dat zij als liefdes verstrengelden altijd enkel zijn zullen
Dat zij, hoe nader ze ook tot elkaar komen, de vingertoppen voelen ze al,
zich niet kunnen laten vereenzelvigen onder diezelfde noemer,
Of smelten in hun duovocht

Blindelings kan de poëzie, zonder gehoor –in volstrekt isolement, als trillend ivoor
waar componisten schuilen.
beiden wortel schieten bij dezelfde slurf;
Wroeten zij de losse aarde, tellen daar de korrels zand
om te verbinden

schrijlings wandelen ze verder, bestuiven zij elkaar -voorkomen uitsterving
om zich steeds te evolueren tot een nieuwe vorm
de Muziek en Poëzie als halfbroers uit dezelfde zachte wond

woensdag 30 januari 2013

een fileermes langs de grenzen

Op de stap uit de maat wil ik lopen met het blinkend zwart
Bruin katoen: de broek, het colbert mijn hoed
Uit het ritme wil ik dan klimmen: amorf de boemel nemen naar de top van de Kalebas
Wil ik parels vangen van meisjes in stormachtige oceanen waar donkerblauw mijn oren slaat:

Daar zal ik de solo zijn met hefboomknieën, schakelbogen in de arm
Een stampende, dampende, hete massa zal het moyenne zijn
Scheutige sigaren en bloemen, nakend wit in het haar
De mores is de bevrijding
Ik kan het bevroeden in het New Orleans van mijn dromen:
Een houten vloer stukgehakt met lak en naalden
Draalt niet de zonderling maar zij buiten de grens van het bestaan
Juist om een grens op te heffen in de gezamenlijke, barstende cocon van de Jazz.

Tot in mijn vingertoppen

Geef me sokken en een schaar
de naald en draad: ons verval
je droge mond maakt geen geluid
sokken stoppen met praten
deels uit angst naar ik nu begrijp

We liggen op de bank
met zweethanden doe ik mijn verhaal
je knikt alleen met grote ogen
weg ben je al lang

Je striemen geel: haat
Je vond mijn wollige taal altijd al
Je ogen lieverd, zijn glazig
Je weet dat ik je mis
Een polsbeweging bevestigt alleen
mijn hand in je oude sok

woensdag 23 januari 2013

Zuchtmeisje





Het is niet zozeer dat we vanaf de bank alles gadeslaan. Het is gewoon fijn je toe te geven aan de kalmte. De bank is de beste optie in huis. Getweeën in een hoek van negentig graden. Waar haar voeten zijn, begint mijn hoofd. Zo liggen we, als de rust van de avond. In de ochtend van de dag, tijdens tijd.
Hoe we op die bank terecht zijn gekomen? Dat is, hoe ik het ook vertel, een lang verhaal, eigenlijk heb ik geen tijd, maar ach, ik vertel het ook maar.

Dingen begonnen tijdens een storm. Een storm die de reizigers verhinderde met het openbaar vervoer naar huis te gaan. De wind was zo hard dat afgeraden werd met de auto de weg op te gaan, en ook zo hard dat op het station in Den Bosch één ieder naarstig (en in een enkel geval radeloos) op zoek was naar een veilig onderkomen. Er heerste een bescheiden vorm van paniek. De elektriciteitsdraden zwiepten over de sporen en er vloog van alles door de lucht. Een jongen rende achter zijn petje aan en zag daarbij de rookpaal over het hoofd.
Te midden van deze storm waren twee individuen. Beide moesten ze reizen. Het waren ik en zij, zo simpel is het.
Ik kwam uit de buurt en had een korte rit voor de boeg, maar zij niet. Zij was uitgespuwd door een trein die niet verder had willen rijden omwille van eigenbehoud. Dit vond ik vrij begrijpelijk, zij was een andere mening toegedaan. Het was kut, zoals ze me zei aan de rand van de roltrap.

Omdat ik haar had willen troosten, en eigenlijk niet alleen een kroeg had willen gaan om daar eenzaam bier te drinken, besloot ik haar mee te vragen. Met een beetje geluk stemde ze in, maar wees mij er wel op dat ze een groot gedeelte aan de telefoon zou zitten. Ik droeg haar grote backpack van ruim 14 kilo naar een café.

Gedurende haar gesprekken aan de telefoon leerde ik haar kennen. Ze was woedend op de vliegtuigmaatschappij waarmee ze over drie uur zou gaan vliegen. Bedreven in vuilbekkerij en een zuchtmeisje bovendien. Het hoofdkantoor kreeg de wind van voren dat ze geen andere vlucht kon krijgen, zonder daar extra voor te betalen.
Toen er uiteindelijk niets anders opzat dan de telefoon weg te bergen, raakten we in gesprek. De reis naar Thailand ging voor haar dan wel niet door op dit moment, maar na twee kleine biertjes zag alles er wel wat rooskleuriger uit. Zo zaten we daar, de wind sloeg met een moker tegen de ramen, de kracht spatte van het glas alsof het vonken waren.
Dat was ons eerste uitzicht

Zoals bij elke storm was deze ook gaan liggen. Het onstuimige begin van onze kennismaking kwam in de daaropvolgende weken in rustiger vaarwater. Ze zou alsnog naar Thailand vertrekken en had klaarblijkelijk foeterend aan de telefoon alsnog haar zin gekregen. Toen ze me belde vanuit de slurf om te zeggen dat ze vertrok deed me dat pijn. Voor mij zat er niets anders op dan vier weken te wachten. We hadden elkaar na het noodweer nog één keer gezien. De zomerzon op het terras, geen mobiele telefoons, de eerste aanrakingen, de tijd die ons inhaalde. We zaten in gesprek totdat we moesten rennen. Ik voor mijn bus, zij voor haar trein. Hijgend als een paard zwaaide ik naar de roltrap in de hoop dat ze zou kijken, een klein kushandje viel mij ten deel toen ze zich omdraaide. Daarna waren er slechts gesprekken geweest over de telefoon. De afstand tussen ons, was wegens afspraken niet meer overbrugbaar. Afstand zou ons nog wel langer scheiden. Gedurende een van de vele telefoongesprekken bleken de vonken neer te dalen in hunkeren en liefde. Ons tweede uitzicht was er een van vooruitgang.

Om zes uur in de ochtend was ik opgestaan en had de trein naar Schiphol genomen. Daar zou ik zien of dat wat er was geweest, na vier weken stand had gehouden en ik het scheldende zuchtmeisje aan me kon binden. De angstige seconden, minuten en uren bij zo’n gate waren niet aan mij besteed. Ik zat bij een van de koffietentjes te lurken aan koffie en hield ondertussen de borden in de gaten. Toen ik haar gebronsde huid zag, een vermoeide bliek en een gezicht dat op onweer stond, wist ik dat het goed was. Klagend was zij het leukst.
Gedurende de reis had ze naast een jongen gezeten die naar zweet stonk, hij had het gepresteerd een volledige vlucht alleen over wiet te praten en in zijn kruis zaten ondefinieerbare vlekken. Vlekken die hij met veel gedraai en bewegingen wilde verbloemen. Hij zat dus niet stil. Ik hoorde haar aan, keek naar haar bruine huid. Een huid van rietsuiker door bittere koffie. In de trein viel ze in slaap tegen mijn schouder, haar hand stak zacht in de mijne. Buiten scheen de nazomer-zon en ik genoot van het derde uitzicht.

Niet lang daarna trokken we bij elkaar in. Zij en ik werden we. We als in een enkel persoon. Gelijktijdig stonden we op, gelijktijdig gingen we naar bed, gelijktijdig aten we ons maal en tegelijkertijd wilden we samen roken. Bij de boodschappen kreeg ik 100 meter vrije slag, dan haalde ze me weer tierend in, binnensmonds vloekend over de drukte, de hinderlijke aanwezigheid van vakkenvullers, dat ik te snel ging.
Ik hou van haar, maar.
Op sommige dagen wisten we niet meer wat we moesten eten of wat we een onverhoopt vrije dag moesten doen. Als ik het huis aan kant bracht, wilde zij alleen op de bank liggen. Liggen op de bank, uiteindelijk gaf ik me er aan toe, totdat ik zelf niets anders meer wenste.
Drie keer is scheepsrecht zeggen ze. Er is geen uitzicht meer, in ieder geval niet op de bank.

dinsdag 22 januari 2013

Een dag van falen en winnen

‘Hoe beschrijf je het huidige gevoel?’, de vraag die Dorian zich deze ochtend stelt blijft hangen in de tot kast omgebouwde badkamer. In de spiegel zien we een man van rond de dertig op een brug tussen toelaatbaar en vergankelijkheid. Zijn vingers trekken zijn oogleden omhoog en hij kijkt diep in zijn eigen ogen, totdat er tranen komen, dan sluit hij ze, knijpt hij ze dicht en draait op de tast de kraan aan. Als altijd twijfelt hij ook nu een moment voordat hij het koude water over zijn gezicht sprenkelt. Het definitieve ontwaken. Dat moment.
Dorian kleedt zich aan. We zien hem een spijkerbroek pakken die nauw om de benen sluit, de sneakers worden volgens de huidige mode dichtgeknoopt en een trui met een capuchon wordt over zijn hoofd getrokken. Dan aanschouwen we hoe hij zich laat zakken op het bed, zijn smalle billen veren nog even op en neer als hij de handen voor zijn gezicht slaat. Een zucht is nauwelijks waarneembaar. Hij grist zijn donkerblauwe Yankee pet van het nachtkastje, pakt zijn exemplaar van De donkere kamer van Damocles, stapt de trap af en gaat in de huiskamer op de bank zitten, skaileer piept.

De grote sporttas in de gang staat te wachten op hem, het is bijna tijd om weg te gaan. Vanuit de kamer klinkt gerommel en haast. Haast heeft een distinctief geluid, het klinkt gejaagd. Als je in de kamer zou staan zou je de versnelde handelingen die elkaar aflossen zien, maar dat is niet nodig. Beter laten we Dorian even met rust. Stel dat hij ons ziet. Hetgeen natuurlijk onmogelijk is, maar niettemin, stel dat.
Ondertussen wordt in de kamer dezelfde vraag gesteld. Stel dat?

Als Dorian de deur achter zich dichttrekt is het stil. De auto’s rijden nog niet, de honden liggen nog te slapen in hun mandjes en zelfs onder de kinderen in zijn wijk is er nog niemand wakker. In zijn zakken voelt hij of hij alles nog heeft. Sleutels van het huis, zijn sigaretten, een aansteker, een telefoon, kauwgom, portemonnee, paspoort. De knoop in zijn maag wordt losgeweekt als hij beseft dat hij alles heeft. De eerste twee stappen weerklinken door de straat, maar naar het zich aan laat zien is Dorian daar niet mee bezig en stapt verder. Een bushalte ligt om de hoek te wachten op hem. In het huisje waar hij schuilt tegen de wind brandt een lampje en er is een poster te zien van een of andere loterij. Zonder dat hij het weet is zijn bus vertraagd. Eerste bussen zijn over het algemeen vaak te laat. Een irritatie bij sommige mensen, maar nauwelijks verwijtbaar. Bussen tillen minder passagiers over de weg, een eindbestemming zullen ze tijdig bereiken omdat haltes genegeerd kunnen worden. Als de bus een minuut te laat is wordt Dorian onrustig, hij loopt naar de rand van de stoep, loopt naar het busbord, loopt naar de poster en houdt zijn hoofd dermate dichtbij dat de spikkeltjes op de reclameposter een Liechtenstein zouden kunnen zijn, om vervolgens te lopen naar het grasveldje naast de bushalte. Lopen, net zo lang totdat de bus komt.

Stel dat? is de vraag die Dorian zich meermalen stelt. Stel dat wij het antwoord al weten. Ga er dan vanuit dat de toekomst en het lot anders hebben voorzien dan de hoop die Dorian koestert. Of dat iets is waar hij de schoonheid van in zal zien valt te betwijfelen. Immers zijn vurige wens is te slagen, het laatste restje aan jeugdige ambitie om te zetten naar daden. Hij wil dolgraag iets doen waar hij gelukkig van wordt.

De busreis is een trage. Er zijn momenten dat Dorian geen einde wenst aan reizen, dan leest hij zijn boek en heeft hij niet door welke haltes passeren. Vandaag is dat anders en in zijn gedachten zal hij vast denken dat hij het was die de bus bestuurde of dat hij het was die de bus aanduwde met vermeende superkrachten. Ongedurig volgt hij de haltes, later het voorbijrazende vlakke landschap vanuit de trein en later de mensen op het vliegveld. Op zijn telefoon speelt hij onnozele spelletjes en kijkt hij op de valreep nog even naar zijn e-mail. Dorian scrolt terug naar de mail met de uitnodiging: ‘We are delighted to let you know….’ van dag datum 19 december 2012. Wij zien zenuwen en onrust deze ochtend. Wij zien zijn angst. Stel dat, heeft twee uitkomsten.

Zoals afgesproken staat er bij de gate een man met een bord en zijn naam. Een zwarte Rover rijdt hem naar het hotel. De slaapkamer is twee keer zo groot als die van hem thuis, om over de badkamer nog maar te zwijgen. Uit zijn sporttas haalt hij zijn kleren en hangt ze in de kast, en het mag geen raadsel voor u zijn, die kast was groter dan…
We zien voor het eerst deze dag Dorian echt ontspannen. Hij heeft, gedurende de jaren geleerd te genieten van het moment. Iets waar hij nooit goed in was, alles was altijd groener, frisser en aanlokkelijker aan de andere kant van zijn eigen bestaan. Het had hem wat verbitterd gemaakt. Na vele tegenslagen, zijn eerste echtgenote met wie hij misschien te vroeg was getrouwd was komen te overlijden, zijn daaropvolgende vriendin had moeite met zijn status als verbitterde twintiger en was na een enkel jaar bij hem weggegaan. Het leven had uiterlijke kenmerken in de jonge Dorian geslagen. In die zweepslagen zat echter ook de ommekeer verscholen, hij wist zich inmiddels staande te houden in de maatschappij en had zichzelf zelfspot aangeleerd. Dat zie je vaker bij mensen die het heel erg zwaar hebben gehad, of het nog steeds hebben. Zondoende kunnen we genieten van een Dorian die het zichzelf gemakkelijk maakt, een jonge man die de weelde van het Hotel op waarde weet te schatten en niet kwaad wordt nu er geen flesjes Coca Cola in de minibar staan.

Na een klein uurtje slapen en een frisse douche loopt hij de straat op. Voor hem ligt Central Park als een speeltuin voor zijn voeten, rechts van hem torent de Trump Tower als fallus in de lucht. Lelijk hè? Maar Dorian is blij dat hij weer thuis is. Dat hij zijn New York weer onder zijn voeten voelt. Via Columbus Circle loopt hij naar de dichtstbijzijnde Starbucks en tikt op zijn mobiele telefoon een adres in. Wij zien niet welk adres dit is, wij weten slechts dat zijn volgende stop Strand Bookstore zal zijn. Daar vlak bij zit een goedkoop burgertentje met heerlijke burgers en vriendelijke service. Zijn lunch zal hij daar nuttigen voordat hij het toilet opzoekt en de gehele middag speurt tussen de duizenden boeken. Als hij er drie heeft gekocht neemt hij een taxi terug naar zijn hotel, koopt bij een Deli een groot broodje, pastrami, neemt een boek mee en gaat het park in. In niets is hij de jongen die hij die ochtend thuis was. De e-mail met de uitnodiging lijkt hij vergeten. Dat is essentieel.

De nacht, een eerste na een tijdsverschuiving, is altijd wennen. Om drie uur wordt Dorian wakker en knipt de televisie aan. Kennelijk is er een marathon van Saved by the bell op de televisie, want na de vierde aflevering gelooft hij niet dat deze zender binnen nu en een uur iets anders uitzendt. Hij laat het bad vollopen en kruipt er in. Als het water hem tot de navel stijgt zien wij ook zijn onrust terugkomen. ‘Weet je lieve Sofia, ik mis je en ik wil iets van mijn leven maken, het moet mij lukken.’ Zijn tenen bespelen een niet bestaande piano. Grondig was hij zijn haar, en hij neuriet. Een deuntje van de Beatles vult vals deze badkamer. Over vijf uur wordt hij verwacht op het hoofdkantoor van The New Yorker.

Hij ontbijt niet in het hotel, hoe voortreffelijk het eten dan ook daar is. Hoe graag wij hadden gewild dat hij daar at, besloot hij met de metro naar the East Village te gaan, daar had hij met zijn moeder twee jaar gewoond, totdat hij naar Nederland kwam. Hij kende het alleen van de foto’s uit het album van zijn moeder. Een klein appartement aan het Tompkins Square Park. Op het bankje, daar waar een foto van hem was gemaakt, drinkt hij koffie uit karton.

Wij maken ons druk, beter had hij gegeten in het Hotel, dat was voorzien. De zenuwen hadden op moeten laaien, hij zou misselijk worden en zijn maaginhoud toegeven aan het toilet. Hij zou gaan zweten, zo erg dat hij het niet had weten te verhullen. Uiteindelijk zou hij bij het hoofdkantoor… en dan zou hij afgewezen worden, aardig maar resoluut. Wij staan hier nu voor een raadsel –het is onmogelijk wat hier gebeurd. In onze paniek vergeten we te kijken waar Dorian is, wat hij doet, hoe hij zich voelt. Wat zijn de uiterlijke kenmerken? In het park is hij niet meer dus we spoeden ons naar het appartementencomplex waar hij vroeger woonde.
Een zucht van verlichting gaat door ons heen. Daar is hij.
In de hoek bij een bordes geeft een plastic beker zijn inhoud prijs als de wind hem iets draait, een restje sinas raakt de stoep. Er is een vaag geritsel aan de zijkant van de weg waar een vuilniszak staat. Twee voeten staan geankerd voor een gebouw. Dorian lijkt zeker van zijn zaak en heeft zijn rug recht. Vol trots kijkt hij naar een wijk waar geen herinneringen van zijn, slechts een gevoel. Hij keert zijn rug naar het westen en begint te lopen. Wij kunnen nu niets meer dan slaafs volgen.
Via Washington square park loopt Dorian op zijn blinkende schoenen. Hij doorkruist diagonaal het eiland Manhattan. De tred is zeker, vast en doet aan als een iemand die zijn habitat heeft gevonden.

Het vooruitschiet zou anders moeten zijn. Gedesillusioneerd zou hij naar Nederland terugkeren, daar zou hij enkele jaren wegkwijnen op de bank totdat hij een besluit zou maken en Nederland op zijn kop zou zetten door een progressieve toon in zijn teksten die, opgemerkt door de democraten in Amerika alsnog zouden zorgen voor een baan in de aldaar. Dit alles pas op latere leeftijd. Dan pas was hij er klaar voor.

We zien echter iets anders. We zien een man die zijn ketenen van het verleden afwerpt die, tegenover de man die hem moet aannemen amicaal is, vriendelijk en hem binnen drie zinnen twee keer aan het lachen maakt. Wij kijken beschaamd weg van de situatie, maar horen nog net dat hij welkom wordt geheten. Dan kijkt hij plots onze kant op, hij kan ons niet zien, maar knipoogt toch. Zo zien we het niet graag, het overkomt ons voor de eerste keer. De mens blijkt een eigen weg te hebben gevonden. Misschien –zo houden we ons voor- is hij één van de weinige die zich weet te ontworstelen.

Dorian loopt naar buiten. Hij belt niemand want in Nederland kent hij niemand. In het hotel kijkt hij naar zichzelf in de spiegel van de enorme badkamer, ‘Hoe beschrijf je het huidige gevoel?’ en hij lacht een jeugdige lach.



zaterdag 12 januari 2013

fast forward

We wentelen ons om
een dagelijks terugkeren
waarvan we niet stellen
dat het te stoppen is

soms lijkt het een herhaling van zetten

we wentelen ons om
als dagelijks terugkeren

voornemens doorbreken
geven seconden
stellen onze angst uit

Speel je een leven versneld af:
rol je van een berg met zand
met een krijsende lach
die langzaam naar het einde
sneller afsterft
tot eindeloos zeeruizen

dinsdag 8 januari 2013

kutwinter

het grijs vandaag: as
Was kleurt niet in dit weer
Ook al bloedt je er op

Dat je dan in vlees
Nog graaft met een spade
Is gekkenwerk

ook daar is niets
tenzij er de ander is

die wat kleur geeft

woensdag 2 januari 2013

reislust (of Floortje)

Over het algemeen is het altijd verder
Dan reis je weer
Nietsvermoedend vooral

Dan is daar een Noorderlicht
Of cannabis uit je jeugd
Misschien wel vredelievendheid

Stel dat er romantiek is
Zo snel en zo zacht
Dat het overrompelt

Dat je met je billen
Nakend –het lauwe water van
De oceaan

En met je tenen
De puntjes
De schacht
Van de gracht

Weet je – zo reis ik
Door steden

Alleen
Als de ander
zoekend: naar dat wat me laat reizen

dinsdag 1 januari 2013

2013

Je schitterde vannacht
In bonte kleuren eindig je
Blauw

Om je te omschrijven
Zal ik gaten vullen
Met vet dat uit bollen druipt

Het zweet riekt naar
Verleden jaar
De drank walmt in bed

Je zet ramen open
Drinkt koffie
water en slikt

pillen,
daarna hoop je
-niet omwille van de pijn

maar de berichten
die een jaar veranderen