zaterdag 30 augustus 2014

In haar kamers

De geur van Ylang-Ylang in mijn neus, droeg er zorg voor dat ik de kleine haartjes op mijn huid omhoog voelde wippen. De kamer waar ik was warm, de schemerdonkerte moest ik op me in laten werken om iets te zien. Er was een lichte aanraking geweest bij het binnenwandelen. Teer, langs de rug van mijn hand. De rilling die daar op volgde was mij nog onbekend. Destijds.

In het donkere hoorde ik eerst haar ademhaling en voelde het kloppen en pmpen van mijn hart. Ik nam de snelheid van mijn bloed waar en was me bijna angstig bewust van de siddering in mijn lijf. Voetje voor voetje stapte ik de kamer in. Het knarsen van mijn schoenen leek alle erotiek uit de lucht te halen. Ik schoof mijn voeten dus eerder dan dat ik stapte. Behoedzaam schoof ik voort.

Het vlekkerige zwart nam langzaam kleur aan en ik kon onderscheiden wat ik zag, een lichtstrook van tussen de gordijnen door tilde duizenden pluisjes naar het bed. Gaas van fijn witte stof was geweven boven het donkerbruine robuuste bed. Op de matras lag zij op frisblauwe dekens te wachten. Ze moet mijn schuchterheid gezien hebben. Weifelende passen.

Mijn spijkerbroek voelde slobberig aan. Ik had het gevoel dat ze elk zweetdruppeltje kon ruiken. Dat de mix met de geur in de kamer penetrant zou maken. Ze moet dat gezien hebben.

Ik keek naar haar. Haar sleutelbeenderen glommen in het licht, en haar hals leek olieachtig en zacht. Haar volle lippen waren licht geopend en het leek alsof ze me betoverde. Ik knoopte langzaam de knoopjes van mijn overhemd open, voelde hoe mijn spieren zich vormden naar het licht toen ik de stof afwierp.In mijn hemd voelde ik drang in mijn heupen om te bewegen.

Mijn knie boog zich. Zonk weg in het bed en ik zoende haar, mijn koude trillende vingers net langs haar hals. Een zucht.

Mijn handen werden fermer en mijn angst werd omgezet tot iets geheel anders.

De handen over haar zachte borsten, haar tepels. De hand in mijn nek greep steviger.

Over haar buik gleden mijn vingers, naar het maagdelijk wit van haar broekje. De twee geultjes bij de liesstreek wezen waar ik naar toe moest.

Het ging vanzelf, het afstropen van de kleren, de zoenen op de zachte huid. De dijen, de welvingen, het vocht wat ik vond. De oase die ik betrad, het ritme, de zoetheid, ons zweet.

Mijn schouders werden breder toen ik mijn gewicht had verplaats, mijn kuiten gespannen, ik werd een man.

De nagels in mijn rug begroeven zich op zoek naar mijn bloed, toen ik dieper in haar zonk, de rollen omdraaide, de jongen de man werd. Waar zij kronkelde onder mij, waar ik haar –ingegeven door mijn lust- anders neer had gelegd, een opgetrokken been, de ronde zachte billen tegen mijn buik. Op mij met deinende borsten boven me.

Zonder een woord gezegd te hebben was ik hier beland.
In een nacht die geen einde zou kennen.

Omdat ik hem nog steeds herleef. 16 jaar lang en het er nooit van kwam

woensdag 27 augustus 2014

Aan de trambaan

Aan de trambaan

Tot een aantal maanden geleden fietste ik steeds een andere route vanuit mijn werk naar huis, dan reed ik weer via de drukke weg omdat het de snelste route was, om vervolgens, een andere dag, links en rechts af te slaan en op mijn gevoel in de goede richting te fietsen. Het hielp iets tegen de sleur. Ik sloot de dag net iets anders af en vond dat belangrijk. Eveneens peperde ik mijzelf in dat ik, met name op de dagen dat ik een onbekende route fietste, mijn richtingsgevoel trainde en niet snel verdwaald zou raken. Er waren dagen ik wel een anderhalf uur op de fiets zat, let wel, dit was met mooi weer.

Thuis had ik niemand die mij er op zou wijzen dat ik te laat kwam. Anders zou ik, zoals de meeste van mijn collega’s wel de tram hebben genomen, of de auto, of zelfs de bus om me er enigszins van te vergewissen dat ik tijdig thuis zou zijn en zo niet, dan zou er een excuus zijn dat ik te laat zou komen; de bus kon in brand staan, de tram zou kunnen botsen, de auto in de file geraken. De smoes ‘ik heb een lekke band’, zou ik maar twee keer per jaar kunnen gebruiken. Gelukkig, denk ik, was dat allemaal niet nodig.

Zo kijk ik graag rond, overigens zonder dat ik er een ode aan de fiets van wil maken hoor, het fietsen is een persoonlijk iets en noodzakelijkerwijs vertel ik u er over, want, zoals ik zei, thuis heb ik niemand om over te vertellen, en het werk, o dat werk zal u zeker geen biet interesseren. Wellicht heeft u ook niets met het peddelen op dat gekke frame met wielen, dat kan en mag ook. U zal ik daar zeker niet op aanvallen.
Voor mij is het de vrijheid bij uitstek. Je raast door het leven en maakt daar net iets meer deel van uit dan in een auto, waar je ingesloten zit en van binnen naar buiten kijkt, de buitenwereld afsluit en naar binnentrekt met het nieuws op de radio. Buiten is de wind, zijn de geluiden, je snelheid trager dan de auto, waardoor je meer dingen in je op kan nemen. Overal om je heen beweegt en krioelt het leven. Tot in de kleinste steen aan toe volgen de verhalen je.

Ergens in het vroege voorjaar, het was uitzonderlijk warm voor deze tijd en de bloesem was al in de bomen naar boven gekropen, nam ik een alternatieve route. Er was veel om te overdenken. Het bedrijf waar ik werkte stoeide al een aantal jaar met de cijfers en die werden gedurende de jaren roder en roder tot aan de deze dag, de dag dat we onbetaald en vroeg in de middag naar huis werden gestuurd. Ik weet nog dat ik dacht de veertig dienstjaren net niet te gaan halen en sloeg vervolgens naast het kantoorpand meteen linksaf en nogmaals om vanuit mijn huis gezien achter het werk terecht te komen. Ik ving de zonnestralen op met mijn gezicht.

Ons was de toezegging gedaan dat niets definitief was, we zouden gebeld worden. Een doorstart behoorde zeker tot de mogelijkheden en dat werd op dat eigenste moment onderzocht. De kansen waren groot omdat wij een gevestigd bedrijf waren, met een goede naam onder de klanten. Investeerders waren er al, dus het was een kwestie van tijd. Tijd heb ik altijd genoeg gehad, moet u weten. Thuis wacht er niemand, ziet u.

Voor mijn gevoel heb ik die dag behoorlijk ver gefietst, badend in de zon. Een lange tijd reed ik parallel aan het tramspoor omdat ik wist dat, als ik ergens af zou slaan ik de route naar huis zou vinden en daar nog geen zin in had. In totaal benamen drie trams mij het zicht op de zon, alvorens ik toch afsloeg. Het waren de huizen en de lange straat tussen die huizen in, die mijn aandacht trokken. Stil was het, er hingen luifels die je vroeger wel eens zag in de opgepoetste wijken van de bourgeoisie. In een dergelijke straat was ik opgegroeid, grote voortuinen, vlaggen in de stokken. Vaderlandlievend en godvrezend.

Ik verruilde het asfalt voor de klinkers van de woonwijk. Links en rechts schoten grote groene gazons voorbij, vanaf de buxushaagjes tot aan de grote voordeuren, gespleten door de paden zonder enige aanslag. Er liep een man op straat in een lange lichtbruine overjas, een hoedje op zijn hoofd, aan het touwtje liep een hond met de naam ‘Keesje’, die iets te lang stil stond bij de groene lantaarnpaal. Ik vond het geestig, zoals ik vroeger de dingen geestig vond. Sommige huizen hadden namen gekregen van de bewoners, de koperen letters spraken hardop in het zonlicht: Zonnepracht. Want woorden spreken altijd hardop in je hoofd. ‘Elk woord heeft een toon, zelfs als je die in stilte leest’, dat zei mijn moeder vroeger.

Aan het einde van de straat stond een grote laurier, gebogen naar de vorm van de tuin waar hij toe behoorde. Ik kon niet zien wat daar rechts van schuilde en omdat ik benieuwd was, sloeg ik ook die straat in, hoewel ik dondersgoed wist dat deze weg me nog verder van huis zou brengen. De straat die ik in was geslagen was eender de straat die ik uit was gekomen, stil, vaderlandslievend en godvrezend, maar wel met voldoende geld op de bank. Ik zag mijn grijze haren wapperen in de wind, weerspiegeld in de ruiten van de dure auto’s. Zo vergat ik langzaam het werk. Het zicht en de vrijheid slokte me op.

Uiteindelijk kwam ik aan bij een parkje, het was niet meer dan een speelweide, met een vijvertje en wat witte bankjes, dus misschien is park een wat overdreven benaming. Hoe dan ook besloot ik op één van die bankjes plaats te nemen en mijn benen de rust te geven die ze nodig hadden. De jongste was ik ook niet meer. Vanuit mijn aktetas pakte ik mijn lunchtrommel en at een bruine boterham met kaas. De vogeltjes waren in de war van het vroege voorjaar en de lokroepen tot paren sneden over mijn hoofd door de lucht. Een prachtige grote berk brak diezelfde lucht in tweeën. Nieuw blad filterde het zonlicht slechts minimaal.

En wat als ik u nu vertel, dat juist daar, in die wijk die zo gelijk was aan de wijk waar ik opgroeide, in dat parkje, dat eigenlijk geen parkje was, maar meer een weide, dat ik daar de liefde van mijn leven tegengekomen ben. Gewoon door een stukje te fietsen. Dat er overal verhalen schuilen en dus ook daar, waar ik een boterhammetje at. Het was waarlijk een mooie dame die me aansprak. Sjiek, maar vriendelijk ogend. Ze had het uiterlijk, dat woorden creëert, die je hardop hoort in je hoofd. Haar leeftijd was moeilijk te schatten. Het verschil zal niet groot geweest zijn.

‘Het is waarlijk een prachtige dag om te fietsen, nietwaar mijnheer?’ dat waren haar woorden toen ze zonder schroom naast me op het bankje kwam zitten. De knieën keurig gesloten tegen elkaar, de handen op het begin van de dijen, een glimlach van een dame die niet verlegen zit om een praatje, maar praat uit interesse in de ander. ‘Mevrouw, u hebt daarin volkomen gelijk, het is waarlijk een prachtige dag, een dag ook dat een verschijning als die van u op geen gunstiger moment had kunnen komen.’ Op mijn leeftijd moest men soms een risico nemen. De tijd raakt op.

O wat hebben we zitten kletsen, uren. Ze vertelde haar over de dood van haar man. Hoe ze opgelucht was, dat een huwelijk van bijna veertig jaar teneinde is gekomen, want gedurende de jaren was haar liefde bekoeld en waren zij uit elkaar gegroeid. De jaren hadden van hem een nukkige oude man gemaakt, die steeds meer in zichzelf gekeerd mopperde op alles om hem heen. ‘Kijk nu eens hoe prachtig het is mijnheer, dit is toch niet een plek om te mopperen?’
Dat kon ik alleen maar beamen.

We spraken zo lang dat op de terugweg de zon wederom in mijn gelaat scheen. Haar telefoonnummer had ik opgeschreven in mijn agenda, veilig in mijn tas, gebonden aan mijn fiets reed ik terug met een verhaal. De weg met de tramrails reed ik af, ergens rechts van mij zou het werk liggen. Ik kon wel zingen, het geluk en het toeval hadden elkaar gevonden op dat ene moment. Wie had gedacht dat ik, op mijn fiets, op deze leeftijd eindelijk de liefde van mijn leven tegen zou komen. U? Hadden wij, de dame en ik, niet nu al de liefde uitgesproken? Waren wij niet nu al verzot op elkaar? Zou ik weldra niet een reden hebben, mijn fietsroute aan te passen naar de meest snelle, om thuis mijn opwachting te maken bij haar? O ik fantaseerde er op los. Mijn handen omklemden mijn stuur en ik bracht mijn gewicht naar achteren om mijn hoofd naar de zon te keren.

Mensen in een auto, zij kunnen dit geluk niet kennen. Zij sluiten zich af, ze stemmen af op een andere radiozender, omdat deze net dat ene nummer afspeelt waar zij niet aan herinnerd willen worden. Voor hen is er geen buiten, omdat zij juist dat buiten even willen vergeten. Geen werk, geen boodschappen voor thuis, de autobestuurder in zijn isolement. De tijd alleen om de werkdag juist even te vergeten. Zij zullen niet uitstappen bij een parkje dat geen parkje is.

De zon door de ramen van rechts, de kant die de bestuurder op keek terwijl hij naarstig op zoek was naar iets op de radio dat zich niet hechtte aan zijn bestaan. Dezelfde zon op mijn hoofd, terwijl ik in mijn gedachten speurde naar het gesprek en de mimiek van haar vriendelijke gezicht, net voordat ik eindig. Parallel aan de tramlijn ruist de autoradio tussen de stations.



maandag 25 augustus 2014

De artiesten, het zwart-wit van de slapstick

sommigen hadden een gezamenlijk doel
dansten als slangen om elkaar en
rezen macaber in de lucht voor de
lange vlezige schaduw uit

hij kon hen niet bevatten
zijn werkelijkheid een summier
gestel van basiswaarden en
het besef van moraal

waar hadden zij het over
in hun kroeggesprekken
die soms ellenlang lieten
wachten op het einde

schouder aan schouder
vormden zij piramides
tot aan de gouden top
waar briljante koppen

onderwijl ging hij van hot naar her
liep langs zijn vriend en de onbekende
keer op keer en schouder aan schouder
kon hij met en droop af

de koperdraad van muziek
had een gesponnen weefsel
waar elektriek bombastisch gierde
vonkte bij woorden als spuugklodders

hij keek naar de meisjes af en aan
de borsten en billen op de dansvloer
lonkte en lonkte, bewoog zijn
schouders en droop af

later in het zwart-wit van zijn historie
speelt hij stomme films, slapstick
voert een jongen op die als klapvee
reageert op de bordjes: Lach!

in zijn stoel viert hij het leven
hij kende hen, naast hem op de bank
zitten zij, schouder aan schouder
en verheven elkander de kamer uit

de linde, de berk en de treurwilg

je zit zo stil onder een boom
die we gemakkelijk linde noemen
en waar ik liever een berk had gezien
voor het beeld –weet je

ik houd van het wit en het zwart
daar tussenin, met kleuren
aan de voet waar jij de tijd
tracht op te heffen

je horizon wordt almaar breder
verder zie je, waar berken
en linden en een treurwilg-
een die daar hoort -staan

de lucht ontvangt je haren
en trekt samen in een zucht
tussen het blauw tekenen zich
de fabels die ik je vertel

waar je had moeten klimmen

als je niet beweegt schiet je wortel
dan komt de schemer je verkillen
neemt de nacht je stem
kan ik zeggen wat je wil

maar wuiven de bomen slechts

woensdag 20 augustus 2014

Ja, als je stervende bent

soms als je denkt dat je stervende bent
maar als dat helemaal niet zo is en toch
denk je dat soort rare dingen

dan schiet er dus helemaal geen leven
aan je voorbij, maar wel, en dat is mooi
de dingen die je nog wil doen, zo inene

dat zijn dingen die je dan gaat doen
en als je faalt dan denk je even, een seconde
of zo, dat je stervende bent

zodoende
ga je door

Wat ik je wil tonen

er heerst een toon waar ik geen grip op krijg
zoals de voorspelling mij eerder zou melden;
hoewel onvoorspelbaar is hij monotoon, toch,

ik verblijf soms in de luwte waar het ijl is
stil en zoek die ene lijn waarop jullie wandelen,

monotoon, toch

wil ik ineens octaven hoger als flats of zo
de geldende middenlijn overschreeuwen
lekker gek doen met drank en ongewis

maar toch

is de vlakte die ik overstijg en waar ik
zo vaak onder blijf -bungel en zo meer
een nobel streven

om bij u te geraken
toch?

woensdag 6 augustus 2014

Het strand van IJmuiden



Op het strand van IJmuiden zijn ze bij de tijd. Niemand lag er topless. Nou ja, die man dan, en die had vrij grote exemplaren. Menig meisje was jaloers. Niet op mij, hoewel ik ook onder de noemer ‘topless’ kan vallen; ik werk er wel aan dus het telt dan niet echt.

In sommige gevallen voelde ik me oud op het strand. Dat was als er jongemannen, die elkaar met gast aanspraken, hun getrainde lichamen bewogen langs de branding. Dan besloot ik nog harder te werken om mijn lichaam weer binnen de geldende norm der proporties te krijgen.

Op andere momenten voelde ik me jong. Als mijn zoon en ik naar schelpen zochten bijvoorbeeld en dat deden we met vlijt. Hij had een goed oog voor mooie exemplaren en ik zocht naarstig naar de grote schelpen omdat dan zijn emmer sneller vol was en ik kon gaan roken bij het tentje. We hadden lol. Dat was leuk. Later wilde hij steeds dieper in de zee. Eerst moest ik zijn hand vasthouden en later zwom hij zelf over de golven en liep ik naast hem.

Het strand van IJmuiden is heel groot, en breed. Misschien waren er wel duizend mensen op het strand, maar daar was dus niets van te merken. Het strand komt zo groot omdat de pieren vroeger zijn verlengd, toen mijn moeder nog jong was. Mijn grootvader, die ene die ik nooit heb leren kennen, had tegen de ingenieur gezegd dat er veel zand zou aanslibben bij het verlengen van de pier. De ingenieur zei mijn grootvader dat het allemaal wel mee zou vallen. Nu wou ik dat ik mijn grootvader had leren kennen. Hij was gek op vis. Gebakken. Dat vind ik ook wel lekker. Van vis hadden we bijvoorbeeld lekker kunnen peuzelen.

Ze hebben ook een heuse boulevard bij het IJmuiden strand gebouwd, maar die hele boulevard voelt wat pover aan. Wellicht omdat de boulevard niet parallel met het strand loopt, maar gelijk loopt aan de haven waar veel schepen liggen, maar minder dan vroeger, want sommige boten waren gefinancierd met geld uit de drugshandel. Die boten lagen er niet meer. Je kon er wel koffie drinken als je dat zou willen, maar toen ik er langs liep had er niemand zin in koffie. Wel had ik zin in een ijsje, maar bij Het IJspaleis (of zo) bleek dat er op de deur een briefje geplakt zat: maandag gesloten! Het was dinsdag. Een dergelijke Boulevard was het.

Op het strand spoelde een dode zeehond aan, die werd opgehaald door de reddingsbrigade en ik vond het niet zozeer zielig -het is nu eenmaal de natuur- maar wel onhygiënisch. Gelukkig was de commotie snel over, ook bij mijn zoon die het wel zielig vond. Vervolgens staken we van die lange schelpen in een dode kwal. We moesten lachen.

Eigenlijk moesten we op een gegeven moment wel weg, maar we hadden nog honger, dus we gingen eten. Ik at heel veel mosselen en mijn zoontje at friet en een halve pannenkoek. Ik dronk drie biertjes en die smaakte net zo goed als de mosselen.

In de avond gingen we wachten op de vuurtoren die ging schijnen. Daarna ging ik duizenden schelpen afspoelen en zag ik in de spiegel mijn borsten en buik en profil. Dat was even pijnlijk.

Er moeten dingen gebeuren.

zaterdag 2 augustus 2014

9 juli




Er was niet meer nodig dan een paar woorden
Op 9 juli omstreeks zevenen kwam je bericht
Je was gelukkig, zo luidde het onderschrift

Waren er dingen die mij harder konden treffen
Een vrachtwagen, rood, zonder adequaat bestuurder
Of de eeuwige val vanuit de richel die ik altijd mijd

We draaiden vroeger zo lang om elkaar en later
Telden we rode auto’s en seconden van zweven
Hetgeen nu ‘vallen’ heet. ‘vallen op beton’

Hoe ik zei je lach, je ogen en je huid, hoe je tolde
Dolde met vingers die naarstig zochten naar houvast
Op de richel die we vonden en besloten ieders weegs

Buiten wordt het donker lief
Tijd om de ramen te sluiten
Hoop dat het goed met jou gaat